hold | ⇆ aanhouden; ⇆ achten; ⇆ bekleden; ⇆ bergen; ⇆ beschouwen als; ⇆ bevatten; ⇆ bezitten; ⇆ blijven duren; ⇆ boeien; ⇆ bolwerk; ⇆ dichthouden; ⇆ doorgaan; ⇆ eropna houden; ⇆ erop nahouden; ⇆ gelden; ⇆ greep; ⇆ het uithouden; ⇆ het volhouden; ⇆ houden; ⇆ houden voor; ⇆ houdgreep; ⇆ houvast; ⇆ huldigen; ⇆ in bezit hebben; ⇆ inhebben; ⇆ inhouden; ⇆ in leen hebben; ⇆ innemen; ⇆ kunnen bevatten; ⇆ opgaan; ⇆ ruim; ⇆ scheepsruim; ⇆ steek houden; ⇆ steunpunt; ⇆ tegenhouden; ⇆ toegedaan zijn; ⇆ van kracht zijn; ⇆ van oordeel zijn; ⇆ vasthouden; ⇆ vat; ⇆ vieren; ⇆ voeren; ⇆ volgen; ⇆ zich goed houden |