English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word ill

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(sick; unwell; ailing);
🔗 He’s very ill.
be taken ill
(fall ill; take sick; get sick; fall sick)
ziek worden
fall ill
(be taken ill; take sick; get sick; fall sick)
ziek worden
mortally ill
morte malsana
ill‐advised
nekonsilinda
ill‐fated
(fatal; disastrous)
; ;
(disease; sickness)
🔗 Nebuchadnezzar died of illness in 562 BC.
(ailment; disease)
🔗 It is considered suitable for diabetics and potentially helpful in managing blood sugar‐related illnesses.

EnglishDutch
ill erg; krank; kwaad; kwaal; kwalijk; misselijk; ramp; slecht; verkeerd; ziek
augur ill weinig goeds beloven
be in ill repute slecht aangeschreven staan
be taken ill ziek worden
bode ill niet veel goeds voorspellen; weinig goeds beloven
desperate ills call for desperate remedies zachte heelmeesters maken stinkende wonden
fall ill ziek worden
house of ill repute bordeel; huis van plezier
ill at ease niet op zijn gemak; onwennig
ill fortune pech
ill luck ongeluk; tegenspoed
ill weeds grow apace onkruid vergaat niet
it’s an ill wind that blows nobody any good geen ongeluk zo groot of er is een geluk bij
mentally ill geestesziek
mortally ill doodziek
not take something ill of somebody iemand iets niet kwalijk nemen
speak ill of kwaadspreken over; kwaadspreken van
suit ill misstaan
take ill ziek worden
take something ill iets hoog opnemen
you must not take it ill of me u moet het mij ten goede houden
ill‐adjusted verknipt
ill‐advised onberaden; onverstandig
ill‐affected kwaadgezind; kwaadwillend
ill‐bred onbeschaafd; ongemanierd; onopgevoed
ill‐breeding onbeschaafdheid
ill‐conditioned in slechte toestand; kwaadaardig; slechtgehumeurd
ill‐considered onberaden
ill‐contrived onoordeelkundig; slecht bedacht
ill‐disposed kwaadgezind; kwaadwillig; kwalijk gezind; niet genegen
ill‐fated ongelukkig; rampspoedig
ill‐favoured lelijk; mismaakt
ill‐gotten oneerlijk verkregen; onrechtmatig verkregen; onrechtvaardig verkregen
ill‐humoured slechtgehumeurd
ill‐judged onberaden; onverstandig; onwijs
ill‐looking bedenkelijk; er slecht uitziend; lelijk
ill‐mannered onbeleefd; ongemanierd; slechtgemanierd; stijlloos
ill‐minded kwalijk gezind
ill‐nature kwaadaardigheid
ill‐natured boosaardig; hatelijk; kwaadaardig
illness ongesteldheid; ziekte
ill‐omened ongelukkig
ill‐pleased misnoegd
ill‐starred onder een ongelukkig gesternte geboren; ongelukkig
ill‐tempered humeurig; kwaadgeluimd; slechtgehumeurd; uit zijn hum; uit zijn humeur
ill‐timed ongelegen; ontijdig; te onpas
ill‐treat havenen; mishandelen; slecht behandelen; verkeerd behandelen
ill‐use mishandelen; slecht behandelen; verkeerd behandelen