English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word mating

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
mating
(couple; match; pair; unite)
parigi
(match; pair)
pariĝi
(have sexual intercourse)
gemeenschap hebben
sekskuniĝi
(friend)
(wife; spouse);
(husband; spouse);
(co‐sponsor; crony)
(checkmate);
mating‐season

EnglishDutch
mating paring
mating instinct paringsdrift
mate gabber; gezel; gezellin; helper; huwen; in de echt verenigen; kameraad; kornuit; laten paren; levensgezel; levensgezellin; maat; maatje; makker; mannetje; mat; mat zetten; metgezel; metgezellin; paren; schaakmat; schaakmat zetten; stuurman; verenigen; vriend; vrind; wijfje; zich verenigen
mating‐season baltstijd; paartijd