English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word once

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(on occasion; sometimes; occasionally)
(one time);
(as soon as)
🔗 Because once we run out of hospital beds, we will face something the likes of which we’ve never seen before.
at once
(right now; forthwith; instantaneously; straight away; immediately; straightway; directly; right off the bat; instantly; right away)
; ; ; ; ; ; ;
(again; all over again; anew; afresh; once more; a second time); ; ; ;
🔗 Once again he shook his head.
once more
(again)
nog een keer
; ;
(again; all over again; anew; afresh; once again; a second time); ;
🔗 The ghost has once more become part of Blidak.
(they; you; people; we; a fellow; a man);
🔗 How does one find Pandelume, then?
🔗 One in six care workers in the UK is from overseas, but very few earn the £ 25,600 threshold proposed by the committee.
(some kind of; any; some);
een of andere
;
(anybody; somebody; someone; anyone)
🔗 Where may one be found?
🔗 Does Islam worship the one god of Abraham, like Jews and Christians, or some other god?

EnglishDutch
once als eenmaal; eenmaal; eens; maar eerst eens; toen eenmaal; zodra
all at once eensklaps; ineens; opeens; plotseling
at once dadelijk; direct; een‐twee‐drie; meteen; onmiddellijk; op slag; op staande voet; seffens; subiet; tegelijk; terstond
for once bij hoge uitzondering; een enkele maal
for this once ditkeer; ditmaal; voor deze ene keer; voor deze keer
never once geen enkele keer
not once geen enkele keer
once again alweer; andermaal; nog eens; nogmaals; opnieuw; weder; weer
once and away eens en dan niet meer
once for all eens en voor al; eens en voor altijd
once in a blue moon een doodenkele keer; een enkele keer
once in a way af en toe; een enkele keer
once in a while af en toe; een enkele keer; een enkele maal
once is no custom eenmaal is geenmaal
once more andermaal; nog een keer; nog eens; nogmaals; opnieuw; overnieuw
once or twice een enkele maal
once upon a time eens
this once ditkeer; ditmaal
once‐only eenmalig
one de een; een; een en dezelfde; een enkele; een zekere; eentje; ene; iemand; je; men; één