Nederlands–Engels woordenboek

Engelse vertaling van het Nederlandse woord reizen

Nederlands → Engels
  
NederlandsEngels (indirect vertaald)Esperanto
; ;
voyage
;
🔗 Hoe reist u gewoonlijk naar Settra?
(gereis)
travelling
🔗 Reizen maakt een mens hongerig.
(op reis gaan); ;
set out
🔗 Scholz reist volgende week af naar Moskou en Kiëv.
(op reis gaan); ;
set out
🔗 Dat was een prettige manier om de steppen van Tschai te bereizen!
(reizen)
travelling
🔗 Dat gereis is maar vermoeiend.
(tocht; toer; trip); ;
🔗 Ik hoop dat u een prettige reis hebt gehad.
(gids);
guidebook
🔗 Aan de andere kant liet hij zich weer vallen en zag een wit, duivels gedrocht dat uit alle macht onder een wanordelijke berg atlassen en reisgidsen probeerde vandaan te komen.
(reis; tocht; toer; trip); ;
(rondtrekken); ;
wander about
;
🔗 Hij reist hier in de streek rond.

NederlandsEngels
reizen be on the road; go places; itinerate; journey; travel; travelling; trek; voyage
afreizen travel; depart; set out; set out on one’s journey; leave; tour; wander
bereizen travel; voyage; travel over; visit
doorréízen travel through; perambulate
dóórreizen go on
gereis travelling
meereizen travel along
nareizen travel after
reis bout; journey; progress; travel; trip; voyage; run; tour; travelling; time
reisavontuur travel adventure
reisbeurs travel bursary; travel grant
reisbiljet ticket
reisdeken plaid; rug; travelling‐rug; lap robe
reisdoel destination; goal
reisexemplaar dummy copy
reisgelegenheid means of conveyance
reisgezelschap party of travellers; travelling party
reisgids guide; guidebook; travel guide
reiskoffer suitcase; trunk; travelling‐trunk
reiskredietbrief circular letter of credit
reislectuur reading matter for a journey
reismakker travelling‐companion
reisnecessaire dressing‐case
reispas pass; passport
reisseizoen travelling season
reistas overnight bag; valise; travelling bag; holdall
reistijd travelling time; time to travel
reistoelage travelling‐allowance
reisverbod travel ban
reiswekker travel alarm
reisziek travel‐sick
reizend travelling; wayfaring
rondreizen itinerate; be on the road; travel about
terugreizen travel back; return
verreisd travelstained; travel‐worn
verreizen spend in travelling