Dutch–English dictionary
English translation of the Dutch word familietrek
Dutch | English (translated indirectly) | Esperanto |
---|---|---|
(gezin; huisgezin) | ||
🔗 Ze hebben elkaar en hun belangrijkste spullen, maar verder is de familie Nijland alles kwijt wat ze in Slovenië bij zich hadden. | ||
(sibbe) | relations ; relatives ; ; | |
🔗 Het blad en de stengel zijn giftig, net zoals bij aardappel‐, aubergine‐ en paprikaplanten, die tot dezelfde familie behoren. | ||
🔗 In Nederland gaan veel moslims tijdens het suikerfeest op bezoek bij familie. | ||
(eetlust; graagte) | ||
🔗 Ik lijd aan verval van krachten en ik heb geen trek. | ||
(ruk) | ||
groove | ||
(migratie) | ||
🔗 Voor de natuur kan deze trek naar de stad positieve gevolgen hebben. | ||
(tocht) | ||
(gelaatstrek) | ; trait | |
🔗 Ik lette meer op de trekken van de derde persoon, degene die Random nooit eerder had gezien, zoals hij had gezegd. | ||
(haal; teug) | ||
(tic) | tiko | |
(karaktertrek) | trait of character | |
🔗 Later realiseerde ik me pas dat hij jaloers was, een heel nare trek van hem. |
Dutch | English |
---|---|
familietrek | ⇆ family likeness; ⇆ family trait |
familie | ⇆ belongings; ⇆ connections; ⇆ family; ⇆ kin; ⇆ kindred; ⇆ kinsfolk; ⇆ parentage; ⇆ people; ⇆ relatives; ⇆ stock; ⇆ relations |
trek | ⇆ appetence; ⇆ appetite; ⇆ draught; ⇆ draw; ⇆ drift; ⇆ feature; ⇆ groove; ⇆ haul; ⇆ inclination; ⇆ lineament; ⇆ migration; ⇆ pull; ⇆ stroke; ⇆ trait; ⇆ trek; ⇆ vein; ⇆ vogue; ⇆ touch; ⇆ trick; ⇆ puff; ⇆ dash; ⇆ mind |