Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word kleinzoon

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
grandson
🔗 Misschien was hij wel een zoon of kleinzoon van Wakayoo.
great‐grandson
🔗 Onder de indruk van wat de oude mannen fluisterden over de gelijkenis van dit lijk met de lang overleden smid Daniel Green, wiens achterkleinzoon Aaron Hoppin een cargadoor in dienst van Curwen was, stelde Weeden terloopse vragen tot hij erachter was waar Green begraven was.
(luttel; min; gering);
🔗 De kleine man vloekte.
minor
minora
🔗 Ga jij vliegen met kleine kinderen?
🔗 Een kleine groep Nepalezen vecht aan Oekraïense zijde.
🔗 De kleine waarde van de gravitatieconstante verklaart waarom er tussen voorwerpen in het dagelijks leven geen aantrekkingskracht wordt waargenomen.
🔗 Mijn zoon begrijpt me niet.

DutchEnglish
kleinzoon grandson
achterkleinzoon great‐grandson
klein small‐time; baby; bare; cheap; cramped; diminutive; exiguous; little; minor; minute; narrow; nominal; petty; puny; small; tiny; wee; weeny; scrubby; short; tiddly; slight; vest‐pocket
zoon son