English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word wedding‐march

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
(parade; march past)
(walk; ambulate)
🔗 She marched forward, ducked under the larch, pushed open the door.
(walk)
wedding
wedding
(wedding‐party)
wedding
(wedding‐feast; wedding‐party)
wedding
trouwplechtigheid
geedziĝa soleno
wedding
(marriage)
;
wedding
(marriage)
wedding
(wedding ceremony; nuptials)

EnglishDutch
wedding‐march bruiloftsmars
march afmars; betogen; demonstratie; demonstreren; gang; grens; grensgebied; laten marcheren; loop; marcheren; mark; mars; opmarcheren; opmars; oprukken; optrekken; stappen; tocht; trekken; trekken naar; uitrukken; verloop; voortgang
wedding bruiloft; huwelijk; huwelijksfeest; trouwerij; trouwfeest