Nederlands–Afrikaanse woordeboek

Afrikaanse vertaling van die Nederlandse woord maken

Nederlands → Afrikaans
  
NederlandsAfrikaans (onregstreeks vertaal)Esperanto
(doen ontstaan; formeren; instellen; opleveren; opwekken; in het leven roepen); ;
🔗 Ik maakte geen vuur.
(uitvoeren; vervaardigen);
🔗 Hoe wordt een bronzen beeld gemaakt?
(creëren; scheppen)
🔗 Ook de andere schilderijen die hier hangen, zijn niet in Londen gemaakt.
(scheppen)
(begaan; doen; uithalen; uitrichten; verrichten; uitvoeren); ; ; ; ;
🔗 Ten eerste moeten wij een keus maken.
(aanmaken)
🔗 Je moet voor mij een robot maken.
🔗 We moeten van de nood een deugd maken.
(aanleggen; aansteken; opsteken);
🔗 En zal ik het vuur aanmaken?
(maken)
🔗 Hij greep de walmende schaal waarin Pieps zijn mengsel had aangemaakt en snelde er driftig mee naar het open venster.
(toebereiden; opmaken; bereiden)
(beëindigen; besluiten; uitmaken; voleindigen; een eind maken aan; eindigen)
🔗 Hij maakte zijn zin niet af.
(doden; doodmaken; ombrengen; om het leven brengen; van kant maken); ; ;
🔗 Het dier moest worden afgemaakt.
(afwerken; beëindigen)
🔗 Hij kon zijn gedachten niet afmaken.
(kond doen van; mededelen; aanzeggen; te kennen geven); ;
🔗 Kun je nu niet een paar namen bekendmaken?
🔗 Bij de roofoverval op de Brusselse luchthaven Zaventem is voor 50 miljoen dollar (ruim 37 miljoen euro) aan diamanten buitgemaakt.
(dichtdoen; sluiten; toedoen);
🔗 De bezoeker maakte zijn tas met een kort gebaar weer dicht.
(afmaken; doden; ombrengen; om het leven brengen); ; ;
(beleven; ervaren; meemaken; ondervinden);
(drogen; uitdrogen)
sekigi
(kunstmatig)
🔗 „Inderdaad, heer Olivier”, sprak Joost met gemaakte opgewektheid.
(bereiden; klaarmaken; toebereiden; in gereedheid brengen)
(aantonen; adstrueren; bewijzen; staven);
🔗 De rechtbank in Amsterdam oordeelde in die zaak dat Coldeweijer haar beweringen niet kon hardmaken.
(bereiden; toebereiden; in gereedheid brengen; gereedmaken)
🔗 Enigszins verontrust maakte Joost iets warms klaar en bracht het naar de eettafel, waar heer Bommel reeds met zijn gasten aan tafel zat.
(beleven; doormaken; ervaren; ondervinden);
🔗 Weet je zeker dat we lang genoeg zullen leven om die dag mee te maken?
(opendoen; openen; openstellen; openslaan; aanbreken)
🔗 Waarom Dick hem niet had opengemaakt, wist hij zelf niet.
(bereiden; aanmaken)
🔗 Toen was zijn plan gauw opgemaakt.
🔗 Maak het dek schoon!
(kapotmaken)
(blussen; doven; uitblussen; uitdoen; uitdoven)
(afmaken; beëindigen; besluiten; voleindigen; eindigen)
🔗 Daar bedoel ik mee dat ik onze verloving uitmaak!
(vormen);
(beslissen; besluiten); ;
🔗 Ik kon niet uitmaken of zij nog leefden.
(binden; vastbinden; verbinden)
🔗 Hij ging zitten en deed alsof hij zijn schoen vastmaakte.
(amuseren; onderhóúden)
🔗 Jullie grappen zijn werkelijk niet vermakend.
🔗 Hond, wilt ge me soms wat wijsmaken?